Projectweek 3
Terug
Week 3
We hebben besloten om onderzoek te gaan doen naar de angst van mensen (50-70 jarigen) m.b.t. robots. We willen onderzoeken of men minder angst toont na fysieke en niet-fysieke interactie met de robot. Ook willen we erachter komen of tussen deze twee soorten interacties een verschil waarneembaar bij het meten van deze angst. De resultaten van dit onderzoek kunnen goed gebruikt worden bij het probleem van voornamelijk de toepassing van de zorgrobot in de maatschappij. Om de zorgrobot te introduceren wil men de angst zoveel mogelijk verkleinen en dus kan uit dit onderzoek gehaald worden wat het beste manier is om dat te doen en hoeverre deze twee benaderingswijzen helpen.
We moeten vervolgens goed nadenken over hoe we het onderzoek aan gaan pakken en op welke punten we moeten letten.
- Sample size; hoeveel proefpersonen voor significantie? Deze hangt af van de gewenste betrouwbaarheidsinterval, de grootte van je populatie en hoeveel procent zeker je wilt zijn van je onderzoek (betrouwbaarheidslevel).
- Enquêtes; voorbeeldenquêtes opzoeken en die zodoende aanpassen dat deze bruikbaar is voor ons onderzoek.
- Zoveel mogelijk factoren uitsluiten die het onderzoek kunnen beïnvloeden en dus onbruikbaar kunnen maken.
- Nadenken over de tijd die tussen de robotinteractie en het invullen van de enquête moet zitten.
Angstonderzoek:
Mensen kunnen verschillende soorten angsten hebben en voor deze soorten angsten zijn er dan ook verschillende metingen die toegepast kunnen worden om de status ervan op te meten. Algemene meetinstrumenten zijn:
- Hospital Anxiety and Depression Scale-Anxiety
- Symptom Checklist-90
- Structured Clinical Interview for DSM-IV Axis I Disorders
- Hamilton Angst Schaal
- Worry Domains Questionnaire
...en veel meer, zie [1] Door de bovenstaande te combineren en aan te passen, kunnen we tot efficiënte vragen komen en dus een efficiënt onderzoek naar angst m.b.t. robots.
De onderzoeksvraag:
Is er een significant verschil tussen bepaalde aanpakken om angst voor zorgrobots te verminderen bij toekomstige ouderen?
Doelgroep:
Mensen tussen de 50 en 70 jaar.
Deelvragen:
- Welke interactie heeft er meer invloed op de angst voor zorgrobots?
- In welke gradaties komt de angst voor robots voor bij de ouderen?
- Hoe verwachten de toekomstige ouderen dat de zorgrobots worden ingezet als zij in de ouderen zorg terecht komen?
- Hoe denken de toekomstige ouderen dat de angst die zij voor robots hebben verminderd kan worden?
Doelstellling:
Een manier vinden om invloed te hebben op de attitude die mensen hebben voor de zorgrobot. Is er een significant verschil tussen de verschillende interacties?
Aanpak:
Wij willen het onderzoek als volgt aanpakken. Er wordt eerst een algemeen enquête opgesteld waarin het gedrag en emoties van de proefpersonen zo goed mogelijk geanalyseerd worden, en een andere enquete achteraf. Vervolgens gaan wij proefpersonen zoeken. Deze enquêtes worden aan 3 groepen afgestaan om te beantwoorden. Er worden drie groepen gemaakt van mensen tussen de 50-70 jaar oud die random gekozen zijn. Hier is gekozen omdat we juist van de toekomstige ouderen willen weten wat in hun optiek voor hun gaat veranderen als robots te pas komen bij de zorg. We nemen een sample van 10 personen per groep, maar hoe meer mensen aan het onderzoek meedoen, hoe meer significantie in het eindresultaat. De 3 groepen worden zo verdeeld dat ze ongeveer even veel mannen als vrouwen hebben (zodat we het onderzoek niet beïnvloeden doordat we 3 groepen gebruiken die te veel van elkaar verschillen). Ook andere factoren zoals leeftijd, graad van al eerder interactie met robots en opleidingsniveau worden hierin meegenomen. Dit doen we omdat we een kleine “sample size” hebben. Bij een groot aantal proefpersonen, ontstaan er vanzelf 3 ongeveer gelijke groepen (door het random mensen uitkiezen). De eerste groep is de “controlegroep”. Dit is de groep waarbij we niets doen behalve de vragenlijst laten invullen. De tweede groep is de “filmpjesgroep”. Dit is de groep waar we filmpjes van de AMIGO robot laten zien. Bij de derde groep, de “AMIGOgroep”, zorgen we ervoor dat ze dezelfde handelingen ervaren als de “filmpjesgroep”, maar dan in het echt. Dus hiervoor moeten we de bijbehorende attributen regelen. Vervolgens gaan we het onderzoek houden: in eerste instantie wordt de groep in een stille ruimte gezet en gaan zij een paar vragen beantwoorden. Deze zullen gaan over hedendaagse en futuristische beelden van robots in de zorg. Er zijn al heel wat ontwikkelingen gedaan met zorgrobots, maar er zijn ook serieuze toekomstige plannen om ze in te zetten in de samenleving. Waar zitten deze ouderen in spe dus op te wachten, en vooral: wat niet? Wij willen dan weten wat hun mening hierover is, hoe ze zich erover voelen, en ook zullen we vragen in hoeverre zij hun angst kunnen meten voor robots. Daarna begint het interactie-gedeelte. De groep gaat direct of indirect kennis maken met robottechnologie. De groep van het filmpje gaat het bekijken en wij bekijken hun. Zien wij direct al overduidelijke reacties afkomen van het publiek, of blijkt dat later pas? Wat zeggen de gezichtsuitdrukkingen van de mensen? Gaan ze het er met elkaar over hebben? Waar wordt dan allemaal over gepraat? Een andere groep wordt geconfronteerd met een redelijke grote robot. Met deze robot gaan ze letterlijk interacteren. Dit noemen we dus het directe kennismaken met de robottechnologie. Wij meten vervolgens weer hun reacties, gezichtsuitdrukkingen en gesprekken. Dit proces van interactie duurt, net als het filmpje, enige tijd om een zo goed mogelijk beeld te vormen van hoe de toekomstige ouderen met de robot omgaan. Zullen ze de robot negeren, of juist allerlei dingen laten doen? Zullen ze de robot serieus nemen, of er een grote grap van maken? Na dit gedeelte van het onderzoek stellen we de proefpersonen nog een lijstje met vragen. Merk wel op dat elk persoon individueel behandeld wordt en dus ook als een individu de vragenlijst beantwoordt. We zijn natuurlijk het meest benieuwd naar hun mening over alles wat ze net hebben meegemaakt. We willen dit zo precies mogelijk weten dus we gaan specifiek in op de angst die zij al dan niet gevoeld hebben tijdens het proces. Tenslotte willen we ook weten hoe zij denken over de toekomst. Hebben ze veel vertrouwen in de robottechnologie? Denken ze dat het een realistisch scenario is dat zij later worden verzorgd door robots? Zijn ze bang voor dat idee? Hoe kan die angst dan eventueel verminderd worden? Zullen we wat hebben aan voorlichting? Uiteindelijk verzamelen we alle data en werken we ze uit volgens de onderzoeksprotocollen. Dit doen we met behulp van een wiskundig programma (Stata). Hiermee kunnen gemiddeldes, varianties, grafieken, etc. uit gehaald worden. En dan hebben we hopelijk een goede eindconclusie.
Planning:
Research en bronnen: