Viotar/Interview met Eindhovens vioolbouwer Hendrik Zick
Interview met Eindhovense vioolbouwer Hendrik Zick
Over de strijkstok
Over het houten gedeelte van de strijkstok: Het material is brasilhout en dan het liefst pernambuco hout. Dat heeft zich bewezen op het gebied van stabiliteit en veerkracht. Bij het selecteren van het hout wordt gekeken naar de houtstructuur, hieruit kan opgemaakt worden of het goed te bewerken is. Na het uitzoeken wordt het hout in de goede vorm geschaafd. De stijfheid wordt emprisich en op gevoel getest. Daarna wordt de stok boven het vuur al ronddraaiend gebogen. Er word ook geprobeerd om de strijkstokken van carbon te maken maar vooralsnog met weinig succes, er is nog steeds een verschil te merken.
Over de haren op de strijkstok
Paardenhaar heeft een hele fijne oppervlaktestructuur, paardenhaar van schimmels, Mongools paardenhaar is wat ze willen hebben. Je voelt als je de haar in de lengterichting tussen de vinger en duim door trekt, hoe fijn de structuur is. Hoe meer je weerhaakjes hebt, dus hoe fijner de structuur is, en hoe beter die verdeeld is, hoe beter dat het haar is. Echter; een fijnere structuur houdt vaak ook in dat de haar dunner is, en dus slapper is (eerder breekt), en dat er meer haren nodig zijn op een strijkstok. De weerhaakjes op de paardenharen zijn goed om de hars vast te houden. Paardenharen zijn ook met kunststof nagemaakt maar dat is te horen, dat geeft een rauw geluid. Er zijn in de loop der tijd kunstmatige alternatieven voor de traditionele naaldboomhars bedacht, maar deze klinken toch anders en niet in iedereens ogen goed. Een ander soort hars geeft een andere klank. Verder zetten de paardenharen thermisch flink uit. De beste strijkstokbouwers waren de fransen, nog tot anderhalve eeuw geleden, die hebben het hout homogener gemaakt door een bepaalde behandeling aan het hout te geven, waardoor ze heel erg “stabiel” zijn.
De wolfnoot
Met name cellisten krijgen te maken met een fenomeen genaamd de wolfnoot. Op een bepaalde snaar (meestal de G-snaar) op een hoge positie zit dan een noot waarbij de toonhoogte hevig gaat schommelen, iets wat een speler wil vermijden. Deze wolfnoot is bij een strijkinstrument niet te voorkomen, men kan hem alleen onderdrukken door de resonanties bij deze noot te onderdrukken. Ook de speler kan de wolfnoot een beetje opvangen door de manier waarop hij strijkt. Hij is hierbij ook afhankelijk van de strijkstok. Een slechte goedkope strijkstok kan de wolftoon niet goed afvangen, omdat hij te “stijf” of “te stug” is, een goede strijkstok kan dat beter. Over het algemeen is de wolfnoot sterker bij een lagere snaarspanning. Een stalen snaar is normaal strakker gespannen, waardoor hij wat sneller “reageert”, dat wil zeggen, wat sneller van waveform verandert. Hierdoor is een wolfnoot vaak weer “sneller weg”.
De bouw van een viool
Rond het begin van de 19e eeuw werden violen “virtuozer”. Voor die tijd waren de halzen korter dan dat ze nu zijn. Mensen speelden toen alleen in lage posities op de viool, en het bereik was beperkt. Toen violisten als Paganini lieten zien dat er veel meer mogelijk was met een viool, gingen violen veranderen. Bestaande violen werden omgebouwd (nieuwe violen waren en zijn nog steeds erg duur) zodat de hals langer werd, zodat men op hogere posities kon spelen. Hierbij kwam ook een hogere snaarspanning kijken. Hierdoor kwamen ook andere eisen aan de constructie van de viool. Veel instrumenten klonken in het hogere (nieuwe) register niet, omdat daarvoor hogere resonantiefrequenties nodig zijn. Veel instrumenten van Stradivarius bleven echter wel goed klinken, en dat is waardoor ze zo beroemd zijn geworden. Het op klank brengen van een viool bestaat voor een groot deel uit het variëren van de dikte van het voor- en achterblad. Dit luistert heel nauw, de kleinste diktevariatie op een klein gebied op het blad leidt direct tot verandering in de klank. Je hebt goedkope instrumenten, die bijvoorbeeld in Rusland of China worden gebouwd, dat zijn blokken hout en die worden voorgefreesd zodat men een boven- of onderblad krijgt. De zowel de binnenwelving als de buitenwelving zijn dan bijna klaar. Je kunt daarna echter niet een blad geautomatiseerd op klank brengen, want elk stukje hout klinkt weer anders. Zou je uit dezelfde boom een net zo dik, hetzelfde georienteered blad halen uit bijna dezelfde plek in de boom, dan klinkt hij toch anders. Het hout is sterk inhomogeen. Daarom moet het op klank brengen voor iedere viool anders gebeuren. Dat is de reden dat goede instrumenten altijd handgemaakt zijn. Bij een meesterwerk van een viool is 80-85% handwerk. Je kunt een beetje voorfrezen maar de rest moet je met de hand doen. Bij het bouwen moet je doen wat het hout zegt en niet andersom. Als je ergens een goede frequentie uit een gebiedje kan halen moet je dat aangrijpen. Je kunt niet volgens een vast plan werken om bijvoorbeeld een Stradivarius na te bouwen, want het hout zal zich niet aan je vaste plan aanpassen. De toets van de viool is van esdoorn. Beuken is te “stug”, het wil niet zo makkelijk trillen (voor de klankkast) en daarom is men uitgekomen bij brasil. De vlammen op een elektrische gitaar zijn esdoorn. Esdoorn bemoeilijkt het krijgen van een goede klank, maar je kán er een betere klank mee krijgen omdat het hard is en een hoge eigenfrequentie heeft. Hogere eigenfrequenties is wat men meestal zoekt, omdat het hoge bereik van een viool dat vereist. Voor het bovenblad heeft men bewust een andere houtsoort gekozen: grenen. In nerven zijn donkere streepjes winterhout, lichte streepjes zomerhout. Dit andere hout is vanwege de klankkleur. Er zijn mensen die hebben geprobeerd bepaalde mineralen in de grondlaag van de lak te verwerken, en beweren dat dit de viool beter laat klinken. Zick doet dit af als onzin, omdat dit zou betekenen dat over het hele oppervlak van de viool hetzelfde moet gebeuren om hem “beter” te laten klinken, áls “beter” al een definieerbaar begrip is. Het tegendeel is namelijk waar: door de inhomogeeniteit van het hout moet voor de resonanties die de klank vormen te beïnvloeden ieder plekje op de viool anders worden behandeld.
Wat zou Zick aan het ontwerp van een viool kunnen verbeteren?
Hij zou niet weten hoe je het zou kunnen veranderen. Als je het groter maakt, wordt het een alt, dus dat wil je niet als je een viool bouwt. De vorm bepaalt de klank van de viool, dus als je een viool bouwt wil je dat dus ook niet veranderen. Het punt zit het dus in dat je als je een vióól bouwt, je niets anders van plan bent te bouwen; er zit geen verandering meer in het ontwerp, omdat de viool gedefinieerd is zoals ie nu is. Toch hebben mensen van alles geprobeerd, zelfs een uitschuifbare viool voor volumemodulatie, of een ander materiaal: van glas, plastic, messing, koper, alles was geprobeerd. Wat gebeurde alleen: de klank veranderde van kleur, het werd niet mooier. Als het mooier zou zijn, dan ok, maar dat werd niet zo gevonden. De “mooiheid” van een viool is veel te danken aan de vele boventonen die ontstaan door het (inhomogene) hout. De vele hogere harmonische zijn nog niet goed na te bouwen met een ander materiaal.